‘Wij wilden de ouders niet blij maken met een dode mus.’ Dat argument gebruikten veel bestuursrechters om de kant van de Belastingdienst te kiezen in het kinderopvangtoeslagenschandaal. Ouders die een beroep deden op de rechterlijke macht om hen van de financiële ondergang te redden, kwamen van een koude kermis thuis.

Volgzaamheid aan de Raad van State, de hoogste bestuursrechter in dit land, woog bij de rechtbanken per definitie zwaarder dan het persoonlijk belang van ouders die door de Belastingdienst om admistratieve wissewasjes als fraudeurs werden gebrandmerkt en alle uitgekeerde toeslagen alsnog moesten terugbetalen.

Omdat deze ‘alles-of-niets-benadering’ alsmaar door de Raad van State werd gesanctioneerd, vonden de lagere rechters doorgaans dat het geen zin had om tegen deze juridische stroom in te roeien. En lieten het zelfs in zeer schrijnende gevallen afweten omdat zij bij hoger beroep van de Belastingdienst toch zouden worden teruggefloten waardoor ouders alsnog tot terugbetalen werden veroordeeld.

Recht vinden bij de rechtbank

Dit dode mus-syndroom duikt op in het rapport ‘Recht vinden bij de rechtbank’ van de Raad voor de Rechtspraak. Dat vormt de neerslag van zelfonderzoek door de rechtbanken naar hun aandeel in het toeslagenschandaal.

Bij de presentatie op 8 oktober trakteerde de Bossche bestuursrechter Maarten Verhoeven als één van de woordvoerders ons via de media op deze dode mus als beeldend kernbegrip van het rechterlijk falen.

Aan tafel bij het praatprogramma Khalid & Sophie erkende Verhoeven die avond ruiterlijk dat de rechtbanken hun oren te veel lieten hangen naar de Raad van State, ten koste van de rechtsbescherming van benadeelde burgers.

De beminnelijke en welbespraakte Verhoeven is een vooraanstaand magistraat bij de rechtbank Oost-Brabant waar in negen jaar tijd 500 uitspraken over toeslagenkwesties werden gedaan. De bezwaren van zo’n 200 ouders tegen opgelegde terugbetalingen wees deze rechtbank daarbij af. Bezien over de 11 rechtbanken die dit land telt is dat procentueel een gemiddelde score aan afwijzingen, zo blijkt uit een inventarisatie in ‘Recht vinden bij de rechtbank’.

Milieu en Gezondheid

Verhoeven is een rechter met intrinsieke interesse in de maatschappelijke betekenis van de rechtspraak. Daar maakte ik kennis mee in 2013 toen hij mij namens het Kenniscentrum Milieu en Gezondheid in Den Bosch uitnodigde voor het symposium ‘Gezondheid en het recht’.

Aanleiding hiertoe was het rapport van de Nationale Ombudsman over falend overheidsoptreden in de Q-koortsepidemie die vooral in Brabant veel slachtoffers maakte en nog steeds een open wond is in deze samenleving.

Als onderzoeksjournalist bij Brabants Dagblad heb ik de verzamelde juristen in het Bossche Paleis van Justitie toen voorgehouden dat het belang van de volksgezondheid in de veehouderij steeds manifester wordt en dat ook zij daar ter dege rekening mee moeten gaan houden.

Rechtszaken tegen uitbreiding Vion

Als pleitbezorger van Boxtelse bewoners in twee rechtszaken tegen de uitbreiding van megaslachterij Vion kwam ik Verhoeven dit jaar opnieuw tegen. De meervoudige kamer, drie rechters met een griffier, moet onder zijn leiding een oordeel vellen over bezwaren van deze burgers tegen vergunningen die de gemeente Boxtel en de provincie Noord-Brabant aan de megaslachterij hebben verleend.

Verhoeven gaat zorgvuldig te werk. Hij schakelt deskundigen in om de vergunningen op hun deugdelijkheid te beproeven. Op basis van hun beoordeling hebben hij en zijn twee collega’s het beroep tegen de gemeentelijke omgevingsvergunning voor Vion inmiddels verworpen.

Tegen deze uitspraak loopt nu hoger beroep bij de Raad van State. Die komt pas komend voorjaar aan behandeling toe. De vleesverwerkingsfabriek is al gebouwd en sinds dit voorjaar in bedrijf.

Natuurvergunning

Het tweede beroep, gericht tegen de provinciale natuurvergunning voor deze uitbreiding van Vion, nadert zijn ontknoping. Binnen een week of zes doet de rechtbank uitspraak over de bezwaren die ook de Brabantse Milieufederatie heeft gemaakt tegen verdere beschadiging van het vermaarde natuurgebied Kampina door de stikstof die de vleesverwerker uitstoot.

Tijdens de zitting die al aan dit beroep werd gewijd, gebeurde er iets bijzonders.

Verhoeven bracht de dode mus ten tonele.

Vrij vertaald zei hij: als ik u toesta om in rechte op te komen voor de natuur, word ik straks teruggefloten door de Raad van State.

Daarmee kapituleert deze rechter op voorhand voor het zogeheten relativiteitsvereiste dat is ontworpen om steeds meer burgers uit de rechtszaal te weren. Aanvankelijk alleen toegepast om belangrijke ruimtelijke projecten via de Crisis- en Herstelwet sneller door het overheidssysteem te jassen maar vervolgens algemeen ingevoerd in het bestuursrecht.

Dat laatste gebeurde in 2012 met unanieme steun van de Tweede Kamer, na een mislukte poging van SP en ChristenUnie om dit tegen te houden. Hoewel zij het relativiteitsvereiste onnodig en onwenselijk vinden – want de stroperige overheid heeft zelf schuld aan de vele vertragingen met plannenmakerij – gingen ook deze partijen met invoering akkoord.

In de Eerste Kamer stribbelde het CDA op het allerlaatst nog wat tegen. Maar minister Opstelten van Justitie was daar snel klaar mee en kreeg ook de senatoren in meerderheid achter het relativiteitsvereiste.

Waarschuwingen van de Raad van State dat hier een juridisch gedrocht wordt opgetuigd, sloegen bestuurders en parlementariërs in de wind.

Diezelfde Raad van State heeft het relativiteitsvereiste gaandeweg in praktijk als exegese ingevuld.

Blijkens zijn recente ‘overzichtsuitspraak’ kunnen rechters binnen deze strikte wettelijke regel nog van geval tot geval bepalen of en hoe een burger ‘gevolgen van enige betekenis ondervindt’ van een ontwikkeling die hij of zij bij rechter aanvecht. Dan moet deze bezwaarmaker op zijn minst in de buurt van de steen des aanstoots wonen. Een wettelijke eis die ook al geldt om juridisch erkend te worden als belanghebbende.

Wie bij rechter Verhoeven niet wil worden weggerelativeerd, moet uiterlijk op 500 meter van de Kampina wonen, zo maakte hij tijdens de zitting over de Vion-zaak duidelijk.

De deskundigen die hem adviseren hebben inmiddels nagemeten en op kaart vastgelegd dat de bezwaarmakende burger in kwestie op circa twee kilometer van dit natuurgebied huist. En bovendien vastgesteld dat ‘zij vanuit haar woning geen zicht heeft op het gebied’.

Op basis van hun rapport zal Verhoeven deze burger in zijn komende uitspraak ongetwijfeld afserveren. Zij mag niet opkomen voor het belang van de natuur. Naar haar bezwaren tegen de uitbreiding van Vion kijkt de rechter dan niet meer. Ook al zou deze bewoner gelijk hebben, zij krijgt het niet.

Een vergunning die ten onrechte is verleend, blijft op deze manier toch in stand en wordt daarmee juridisch onaantastbaar. Zo werkt ons rechtssysteem nu eenmaal.

Dat Verhoeven het relativiteitsvereiste hier zo rigide toepast is navrant, gezien het rapport van de Raad van de Rechtspraak over het toeslagenschandaal en zijn uitspraken hierover op televisie.

Is de les van dit debâcle immers niet dat rechters beter moeten kijken naar persoonlijke omstandigheden van burgers die een beroep op hen doen?

Welnu, de Boxtelse vrouw die opkomt voor het natuurbelang kan vanuit haar sociale huurwoning in het appartementencomplex Stapelen de Kampina niet zien omdat, God betere het, de slachterij van Vion pal voor haar neus staat en vandaar dit natuurgebied belast. Oorzaak en gevolg bijeen, op honderd meter van haar huis!

Deze vleesindustrie bezet een groot deel van het bedrijventerrein Ladonk dat een harde buffer vormt tussen het bewoonde gebied van Boxtel en de Kampina. Als sociale huurder kun je niet dichterbij de Kampina wonen dan in Stapelen. Omdat de Kampina van alle natuurgebieden rond Boxtel ook het dichtst bij dit voormalige klooster ligt, noemt deze bewoner dit natuurmonument met recht en reden haar geliefde achtertuin.

Deze situatie is ook goed te zien op Google maps of in de aloude topografische atlas van Brabant maar werd volstrekt genegeerd door de rechterlijke deskundigen.

Deze bewoner ontvlucht wekelijks de stank en het lawaai van Vion in de Kampina, maar wordt ook daar achtervolgd door de slachterij die haar stikstof over dit ernstig aangetaste heidegebied uitstort.

Hoeveel persoonlijk ongerief moet zij nog aantonen, meneer de rechter?

Verhoeven zou het rechtsgevoel hier niet beter kunnen eerbiedigen dan haar blij te maken met een dode mus.

Hoe dat moet staat in het rapport ‘Recht vinden bij de rechtbank’ over het toeslagenschandaal: ‘De bestuursrechter is niet gebonden aan de rechtsopvattingen van de Raad van State en moet zich vrij voelen om daarvan af te wijken als de zaak daarom vraagt en de wet daarvoor een aanknopingspunt biedt.’

Het is nu aan de rechters om deze vrijheid ook ruimhartig te gaan benutten en daarmee de broodnodige cultuuromslag te bewerkstelligen in het bestuursrecht. Dat beschermt de overheid inmiddels beter tegen de burger dan de burger tegen de overheid. Regering en parlement legden door de jaren heen het wettelijk fundament voor deze uitholling.

De rechters hebben dat effect verder versterkt door in hun uitspraken de overheid structureel het voordeel van de twijfel te geven. Het toeslagenschandaal zet dit sluipende afkalvingsproces voor het eerst voluit in de publieke schijnwerpers. Geluk bij een groot ongeluk.

De parlementaire commissie die dit schandaal onderzocht schokte de juridische elite met haar kritiek op de gemakzuchtige houding van de rechters. Die zien dat vooral als een inbreuk op de scheiding der machten waar ons staatsbestel op berust.

Om deze geest toch vooral in de fles te houden, grijpt de rechterlijke macht naar het recept van zelfreflectie. Weldra komt ook de Raad van State met een doorwrocht rapport over zijn eigen aandeel in het schandaal. Dat is de slager die achteraf zijn eigen vlees keurt. Daar wringt toch iets.

Dus blijft het de vraag of er daadwerkelijk iets verandert aan de rechtspraak in overheidsland.

Dat zal toch vanuit een zekere onafhankelijkheid beoordeeld moeten kunnen worden. Wie doet dat dan? Een precair vraagstuk waar de staatscommissie die dadelijk in opdracht van de Tweede Kamer gaat kijken naar het functioneren van onze rechtsstaat, haar tanden in zou moeten zetten.

Want de bestuursrechtspraak hangt hiërarchisch als los zand aan elkaar en is daarom zelf niet bij machte om orde op zaken stellen. Daar zijn krachten van buiten voor nodig. En die roepen ongetwijfeld tegenkrachten van binnen de rechtspraak op.

Zo’n loopgravenstrijd wordt doorgaans pas beslecht als de publieke opinie in onze hijgerige samenleving zich al lang weer opwindt over een volgend schandaal.

Voor je het weet blijkt alle opwinding over de rechtspraak de zoveelste storm in een glas water te zijn geweest. Dan zijn rechtzoekende burgers (en de natuur) pas écht blij gemaakt met een dode mus.